finder
Niet te verwarren met: Finder |
Deens
Uitspraak
Woordafbreking
- fin·der
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie | 267 |
---|
Werkwoord
finder
- tegenwoordige tijd van finde
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | finder | finderen | findere | finderne |
genitief | finders | finderens | finderes | findernes |
Zelfstandig naamwoord
finder, g
- vinder (mannelijke vorm), vindster (vrouwelijke vorm)
- «Nu har den ærlige finder fået sin findeløn.»
- Nu heeft de eerlijke vinder/vindster zijn vindersloon ontvangen.
- «Nu har den ærlige finder fået sin findeløn.»
Afgeleide begrippen
Verwijzingen
- finder in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk