filosoferen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

man aan het filosoferen
Uitspraak
Woordafbreking
  • fi·lo·so·fe·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

filosoferen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
filosoferen
filosofeerde
gefilosofeerd
zwak -d volledig
  1. op een filosofische manier redeneren
    • Bij de term 'existentialisten' denk je al gauw aan Sartre en de Beauvoir, misschien ook aan Camus en pijprokende volgelingen in zwarte coltruien. Maar Sarah Bakewell laat in haar boek De existentialisten Filosoferen over vrijheid, zijn en cocktails zien dat het existentialisme eigenlijk wortelt in de Duitse fenomenologie van Edmund Husserl en Martin Heidegger. Oef, denk je nu misschien, dat wordt zwaar. Maar Bakewell heeft een lichte verteltrant en haar nieuwsgierigheid is van begin tot eind aanstekelijk.[2]  
  2. ergens over nadenken of piekeren
    • Die genegenheid biedt het bolletje: door vragen te stellen, door te filosoferen over bijvoorbeeld hoe missen zich tot verlangen verhoudt, door beeldspraken te projecteren en, min of meer, mindfulness te prediken. De ondertoon is: leef in het nu, leef bewust, denk na over wat je wilt! Maar die mindfulness is niet meer dan een ondertoon, want Fuzzie herovert het denken over genegenheid juist op de lifestylegoeroes (die het weer van religie had overgenomen). Want Bervoets versmalt de levensvragen niet tot levenslessen, levensmotto’s of leefregels. Het bolletje wordt dan wel een soort goeroe die het denken stuurt, maar hoe te leven moeten ze zelf uitvogelen, en dat doen ze op hun al te menselijke, stuntelige manier.[3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Jannah Loontjens 7 januari 2017
  3. NRC Thomas de Veen 13 april 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be