fideel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fi·deel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘trouwhartig’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
- afgeleid van het Franse fidèle met het achtervoegsel -eel [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | fideel | fideler | fideelst |
verbogen | fidele | fidelere | fideelste |
partitief | fideels | fidelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
fideel [3]
- trouwhartig
- opgeruimd van humeur
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord fideel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fideel" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "fideel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fideel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be