fatsoen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  fatsoen    (hulp, bestand)
• IPA: /fɑt'sun/

Woordafbreking

• fat·soen

Woordherkomst en -opbouw

• Van het Franse façon "manier, wijze" (waar ook het Engelse fashion van is afgeleid). In de betekenis van ‘welgemanierdheid’ voor het eerst aangetroffen in 1714

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	fatsoen	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

het fatsoen o

1. goede manieren

   • Probeer je fatsoen te bewaren, hoe boos je ook bent. 

Hyponiemen

• burgerfatsoen, burgermansfatsoen

Afgeleide begrippen

• fatsoenlijk, fatsoensgrens, fatsoenshalve, fatsoensrakker, fatsoensridder

Uitdrukkingen en gezegden

• Een kwestie van goed fatsoen

• Zijn fatsoen houden

Zich fatsoenlijk gedragen (vooral in de imperatieve vorm: Hou je fatsoen! e.d.)

Vertalingen

    1. goede manieren   

Duits: Anstand (de) m Engels: decency (en), decorum (en), propriety (en)

Frans: savoir-vivre (fr) m, décence (fr) v Spaans: decencia (es) v, decoro (es) m, buenas costumbres (es) v mv

Gangbaarheid

• Het woord fatsoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fatsoen" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.