fats

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fats
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fats fatsen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de fatsm

  1. (scheepvaart) (geschiedenis) strook die onderaan een zeil wordt vastgemaakt om meer wind te vangen
    • fatsen, of onderbonnetten, ten opsigte van de boovenste daar sij aan gereegen werden (…) [3]
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • op de fatsen zijn
    haast maken om iemand te ontlopen

Werkwoord

vervoeging van
fatsen

fats

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsen
    • Ik fats. 
  2. gebiedende wijs van fatsen
    • Fats! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fatsen
    • Fats je? 

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

fats mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fat


Frans

Bijvoeglijk naamwoord

fats

  1. mannelijk meervoud van fat