fanellen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·nel·len
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen fanellen

Bijvoeglijk naamwoord

fanellen

  1. (verouderd) flanellen; van f(l)anel vervaardigd
    • Nu legt men 's avonds vaak 't fanellen borstkleed af
      En staat verwonderd, dat men 's morgens ligt in 't graf,[1]
       

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. De terugkomst van den zomer, in: De gedichten van den schoolmeester. Jacob van Lennep 1872