föhnen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van föhnen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		föhnen			te föhnen
	toekomend		zullen föhnen			te zullen föhnen
voltooid	tegenwoordig		hebben geföhnd			te hebben geföhnd
	toekomend		geföhnd zullen hebben			geföhnd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	föhnend		geföhnd			ev. föhn	mv. verouderd föhnt	föhne
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	föhn	föhnt	föhnt	föhnt	föhnt	föhnen	föhnen	föhnen
verleden (o.v.t.)	föhnde	föhnde	föhnde	föhnde	föhnde	föhnden	föhnden	föhnden
toekomend (o.t.t.t.)	zal föhnen	zult/zal föhnen	zult/zal föhnen	zult föhnen	zal föhnen	zullen föhnen	zullen föhnen	zullen föhnen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou föhnen	zou föhnen	zou(dt) föhnen	zoudt föhnen	zou föhnen	zouden föhnen	zouden föhnen	zouden föhnen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geföhnd	hebt geföhnd	hebt/heeft geföhnd	hebt geföhnd	heeft geföhnd	hebben geföhnd	hebben geföhnd	hebben geföhnd
verleden (v.v.t.)	had geföhnd	had geföhnd	had geföhnd	hadt geföhnd	had geföhnd	hadden geföhnd	hadden geföhnd	hadden geföhnd
toekomend (v.t.t.t.)	zal geföhnd hebben	zal/zult geföhnd hebben	zult/zal geföhnd hebben	zult geföhnd hebben	zal geföhnd hebben	zullen geföhnd hebben	zullen geföhnd hebben	zullen geföhnd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geföhnd hebben	zou geföhnd hebben	zou/zoudt geföhnd hebben	zoudt geföhnd hebben	zou geföhnd hebben	zouden geföhnd hebben	zouden geföhnd hebben	zouden geföhnd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geföhnd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geföhnd				er is geföhnd
verleden	er werd geföhnd				er was geföhnd
toekomend	er zal geföhnd worden				er zal geföhnd zijn
voorwaardelijk	er zou geföhnd worden				er zou geföhnd zijn