expireren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ex·pi·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eindigen, aflopen’ voor het eerst aangetroffen in 1450 [1]
- afgeleid van het Franse expirer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
expireren |
expireerde |
geëxpireerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
expireren [3]
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord expireren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "expireren" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "expireren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ expireren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 76 %
- Prevalentie Vlaanderen 64 %