eropuit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • er·op·uit
Woordherkomst en -opbouw

Voornaamwoordelijk bijwoord

eropuit

  1. actief een doel nastrevend
    • Hij was eropuit om zijn rivaal buiten spel te zetten. 
Opmerkingen

Het is niet duidelijk hoe de ontkennende versie van de bovenstaande zin te schrijven is.

    • Hij was er niet opuit om zijn rivaal buiten spel te zetten. 
    • Hij was er niet op uit om zijn rivaal buiten spel te zetten. 

Een bijwoord *opuit komt niet in de Woordenlijst voor, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld: ernaartoe -> er niet naartoe

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be