equivoque

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • equi·vo·que
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord equivoque equivoques
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de equivoquev [1]

  1. (verouderd) dubbelzinnigheid
  2. (verouderd) homoniem
  3. (taalkunde) stijlfiguur waarbij een woord door een woordspeling twee betekenissen heeft, vaak met komisch effect
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen equivoque equivoquer meest equivoque
verbogen equivoque equivoquere meest equivoque

Bijvoeglijk naamwoord

equivoque

  1. (verouderd) dubbelzinnig


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
equivocar

equivoque

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van equivocar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van equivocar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van equivocar

Verwijzingen