equipage
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- equi·pa·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘paard met rijtuig’ voor het eerst aangetroffen in 1734 [1]
- Naamwoord van handeling van equiperen met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | equipage | equipages |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (scheepvaart) bemanning op een schip, beneden de rang van officier
- (schertsend) bagage
- eigen rijtuig
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord equipage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "equipage" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "equipage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ equipage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
enkelvoud | meervoud |
---|---|
equipage | equipages |
Zelfstandig naamwoord
equipage
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -age in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Scheepvaart in het Nederlands
- Schertsend in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 68 %
- Prevalentie Vlaanderen 79 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 8
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels