equipage

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • equi·pa·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord equipage equipages
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de equipagev [3]

  1. (scheepvaart) bemanning op een schip, beneden de rang van officier
  2. (schertsend) bagage
  3. eigen rijtuig
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
equipage equipages

Zelfstandig naamwoord

equipage

  1. uitrusting
  2. benodigdheden