enggeestig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eng·gees·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen enggeestig enggeestiger enggeestigst
verbogen enggeestige enggeestigere enggeestigste
partitief enggeestigs enggeestigers -

Bijvoeglijk naamwoord

enggeestig

  1. alleen maar kunnen denken vanuit de eigen positie
    • „Nee! Dat vind ik zo enggeestig nationalistisch. Vreemdelingenhaat is mij vreemd. Ik zeg in mijn boek wel dat die cultuur hindernissen kan oproepen qua integratie. Maar ik zeg ook dat de Marokkaanse jongetjes die ik in mijn beroep allemaal tegenkom, vaak de leukste zijn die je kon hebben. [1] 
    • Dat wat je staande houdt als advocaat, is je eigendunk. Vanuit die eigendunk - want je wilt voor jezelf en voor je cliënt niet verliezen – moet je een geconcentreerd en enggeestig denkpatroon hebben. Je moet je honderd procent concentreren op de bewijspositie van jouw cliënt en op de vraag; hoe kom ik weer tevreden met mezelf de deur uit na de zitting. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. De Telegraaf 23 mrt. 2017 ’Tut, tut, geen roeptoeterij!’ 23 mrt. 2017 in BINNENLAND
  2. De Telegraaf JOHN VAN DEN HEUVEL 31 dec. 2016 Hiddema terug op strijdtoneel
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be