eldorado

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • el·do·ra·do
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘paradijs’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord eldorado eldorado's
verkleinwoord eldoradootje eldoradootjes

Zelfstandig naamwoord

het eldoradoo

  1. een paradijs
    • De snoepfabriek was een eldorado voor hem. 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord eldorado eldorado's

Zelfstandig naamwoord

eldorado

  1. eldorado