eeuwigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eeu·wig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eeuwigheid eeuwigheden
verkleinwoord eeuwigheidje eeuwigheidjes

Zelfstandig naamwoord

eeuwigheid v [1]

  1. (filosofie), (religie) de oneindige tijd die nog zal komen
    • Volgens sommige christenen moet je tot in de eeuwigheid branden in de hel als je niet in hun stroming van het christendom gelooft. 
     Als zij van eeuwigheid fluisterde, wist ze waarover ze het had. Ze had genoeg jurken voor alle feesten die zouden komen.[2]
  2. (hyperbolisch) veel meer tijd dan gewenst
    • Ik heb hier echt een eeuwigheid zitten wachten tot je eindelijk klaar was. 
  3. (hyperbolisch) een gevoelsmatig lange tijd
    • Die nachtmerrie leek wel een eeuwigheid te duren, maar in feite waren het slechts seconden. 
     Voor vertrek kreeg ik naast enthousiaste reacties ook veel aanmerkingen. Een halfjaar weg van mijn gezin vond men wel erg lang. Toch voelde het voor mij niet als een eeuwigheid, wat zijn immers zes maanden op een mensenleven?[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 21
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be