eerbiedig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eer·bie·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eerbiedig eerbiediger eerbiedigst
verbogen eerbiedige eerbiedigere eerbiedigste
partitief eerbiedigs eerbiedigers -

Bijvoeglijk naamwoord

eerbiedig [2]

  1. eerbied koesterend of daarvan blijk gevend
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
eerbiedigen

eerbiedig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eerbiedigen
    • Ik eerbiedig. 
  2. gebiedende wijs van eerbiedigen
    • Eerbiedig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van eerbiedigen
    • Eerbiedig je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen