duelleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·el·leert

Werkwoord

vervoeging van
duelleren

duelleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duelleren
    • Jij duelleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van duelleren
    • Hij duelleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van duelleren
    • Duelleert!