ducha

Uit WikiWoordenboek

Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·cha
enkelvoud meervoud
ducha duchas

Zelfstandig naamwoord

ducha v

  1. douche

Werkwoord

vervoeging van
duchar

ducha

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van duchar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van duchar
vervoeging van
ducharse

ducha

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van ducharse


Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·cha

Zelfstandig naamwoord

ducha

  1. genitief enkelvoud van duch
  2. accusatief enkelvoud van duch