dubio

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • du·bio
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dubio dubio's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het dubioo

  1. ernstige twijfel, kwestie waar je over piekert
     Ga je voor een zevende plek in het klassement of probeer je juist een of twee etappes te winnen. Dat is voor zo’n renner het dubio bij de Tour.[1]
     Maar het dubio waar ik in zit is natuurlijk dat je nooit weet wat er met je gebeurt als je weigert in de Burgerwacht te gaan.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 2 september 2021 Weblink bron
    Kasper Hermans
    “Tour de Tietema: ‘Maandje freewheelen is uit de hand gelopen’” (27 augustus 2020) op metronieuws.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 2 september 2021 Weblink bron Het rijke leven van Douwe Trant in: Vrij Nederland op Wikipedia, jrg. 45 (17 november 1984), p. 3 kol. 1