dubio
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- du·bio
Woordherkomst en -opbouw
- van Latijn dubio, de ablatief van dubium "twijfel" uit de vaste verbinding in dubio, zelfstandig gebruikt
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dubio | dubio's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het dubio o
- ernstige twijfel, kwestie waar je over piekert
Gangbaarheid
- Het woord 'dubio' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Kasper Hermans“Tour de Tietema: ‘Maandje freewheelen is uit de hand gelopen’” (27 augustus 2020) op metronieuws.nl
- ↑ Weblink bron Het rijke leven van Douwe Trant in: Vrij Nederland , jrg. 45 (17 november 1984), p. 3 kol. 1