dubbelganger
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dub·bel·gan·ger
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘iem. die buitengewoon sterk op een ander lijkt’ voor het eerst aangetroffen in 1879 [1]
- Samenstellende afleiding van dubbel en gang met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dubbelganger | dubbelgangers |
verkleinwoord | dubbelgangertje | dubbelgangertjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die sprekend op een ander lijkt
- Niemand heeft opgemerkt dat het niet de echte president was, maar een dubbelganger.
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van dubbelgangster
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord dubbelganger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dubbelganger" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "dubbelganger" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dubbelganger op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be