drieluik
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- drie·luik
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘schilderstuk met drie panelen’ voor het eerst aangetroffen in 1891 [1]
- samenstelling van drie en luik [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | drieluik | drieluiken |
verkleinwoord | drieluikje | drieluikjes |
Zelfstandig naamwoord
- schilderstuk dat uit drie onderling verbonden panelen bestaat
- radio- of televisieprogramma, film, boek, artikel, muziekstuk enz. die of dat uit drie delen bestaat
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord drieluik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "drieluik" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "drieluik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ drieluik op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be