dogmatisch

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dog·ma·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dogmatisch dogmatischer
verbogen dogmatische dogmatischere
partitief dogmatisch dogmatischers -

Bijvoeglijk naamwoord

dogmatisch

  1. volgens een dogma, op dogma's gericht
    • Hij bleek heel wat dogmatischer dan zijn voorganger. 
  2. niet voor verandering of argumenten vatbaar
    • De kinderen vinden hun vader maar ouderwets en dogmatisch omdat hij vindt dat mannen nooit de afwas hoeven te doen. 
Verwante begrippen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen