doezelen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- doe·ze·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘suf zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1911 [1]
- Een frequentatieve vorm van het verouderde doezen (suffen, soezen) [2]
- afgeleid van doezel met het achtervoegsel -en [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
doezelen |
doezelde |
gedoezeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
doezelen
- overgankelijk een stof door middel van een doezelaar dun uitwrijven
- Hij heeft voor dat experiment de kleurstof moeten doezelen.
- inergatief lichtjes slapen
- Op zondag lig je meestal langer te doezelen.
- ▸ Even een paar minuten doezelen. Dat moest kunnen.[4]
Synoniemen
- [1] uitwrijven
- [2] dommelen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een stof door middel van een doezelaar dun uitwrijven
2. lichtjes slapen
Gangbaarheid
- Het woord doezelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doezelen" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "doezelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ doezelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ doezelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 88 %