doezel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- doe·zel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doezel | doezels |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- voorwerp om krijt of een dergelijke kleurstof op tekeningen uit te wrijven
- dutje
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
doezelen |
doezel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doezelen
- Ik doezel.
- gebiedende wijs van doezelen
- Doezel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van doezelen
- Doezel je?
Gangbaarheid
- Het woord doezel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doezel" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[4] |