distantieer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·tan·ti·eer

Werkwoord

vervoeging van
distantiëren

distantieer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van distantiëren
    • Ik distantieer. 
  2. gebiedende wijs van distantiëren
    • Distantieer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van distantiëren
    • Distantieer je?