diploïde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·ploï·de, di·plo·i·de
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen diploïde diploïder diploïedst
verbogen diploïde diploïdere diploïedste
partitief diploïdes diploïders -

Bijvoeglijk naamwoord

diploïde

  1. (biologie) in de celkern van elk chromosoom twee exemplaren bevattend, door een bevruchting afkomstig van twee haploïde geslachtscellen
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
   1. zie: diploïd   

Bijvoeglijk naamwoord

diploïde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van diploïd

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen