digibeet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·gi·beet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord digibeet digibeten
verkleinwoord digibeetje digibeetjes

Zelfstandig naamwoord

de digibeetm

  1. (persoon) (informatica) iemand zonder kennis en vaardigheid om met computers te werken
     Veel mensen hebben zorgen over de plannen om alle communicatie met de fiscus te digitaliseren. (…) Mensen die geen computer of internet hebben, digibeet zijn of niemand kennen die kan helpen, kunnen toch een papieren brief van de Belastingdienst krijgen.[3]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen