dictum

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dic·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan Latijns dictum ‘gezegde, slotwoord; bevel’.
enkelvoud meervoud
naamwoord dictum dicta
dictums
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het dictumo

  1. (juridisch) het beschikkende gedeelte van de rechterlijke uitspraak (vonnis of arrest) dat de uiteindelijke beslissing van de rechter formuleert en rechtsgevolgen teweegbrengt
  2. gezegde
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid


Latijn

Uitspraak
  • IPA: /ˈdɪk.tʊ(m)/
Woordafbreking
  • dic·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid uit dīcere ‘zeggen, spreken’ met het achtervoegsel -tum, m.a.w. het passief participium perfectum van dīcere.

Zelfstandig naamwoord

dĭctum o

  1. uitspraak, uiting
  2. gezegde, woord
  3. bevel
Verbuiging