deler

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord deler delers
verkleinwoord delertje delertjes

Zelfstandig naamwoord

de delerm

  1. (wiskunde) getal waardoor men een ander getal (het deeltal) deelt, noemer in een breuk
  2. iemand die deelt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • de·ler

Werkwoord

deler

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dele

Werkwoord

deler

  1. gebiedende wijs van delere

Zelfstandig naamwoord

deler, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van del

Zelfstandig naamwoord

deler, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van dele


Nynorsk

Woordafbreking
  • de·ler

Werkwoord

deler

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dele