dekker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dek·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van dekken met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dekker | dekkers |
verkleinwoord | dekkertje | dekkertjes |
Zelfstandig naamwoord
de dekker m
- (beroep) iemand die dekt
- iets wat uit dekken is samengesteld
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord dekker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dekker" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be