debuteren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·bu·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voor het eerst optreden’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse débuter (met het voorvoegsel de-) met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
debuteren
debuteerde
gedebuteerd
zwak -d volledig
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
debutant -
debutante -
debuut -

Werkwoord

debuteren

  1. inergatief voor de eerste keer in het openbaar optreden, spelen of publiceren
    • De voetballer debuteerde in het Nederlands elftal. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen