deïsme

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·is·me
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geloof aan één god’ voor het eerst aangetroffen in 1820 [1]
  • afgeleid van het Latijn: deus, "god" met het achtervoegsel -isme
enkelvoud meervoud
naamwoord deïsme
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het deïsmeo

  1. de theologische positie dat er weliswaar een god of goden bestaan die het universum en de natuurwetten geschapen hebben, maar dat deze bovennatuurlijke actors daarna geen invloed meer uitoefenden op deze schepping
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

45 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen