datter

Uit WikiWoordenboek

Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • dat·ter

Zelfstandig naamwoord

datter m

  1. (familie) dochter.
    «Norsk prinsesse Märtha Louise fikk en datter i kveld.»
    Vanavond is de Noorse Prinses Martha-Louise bevallen van een dochter.
  2. (sociologie) vrouwelijk persoon uit dezelfde geboortestreek.
    «I rådhuset i Drammen henger det et relieff av byens store datter.»
    In het Stadhuis in Drammen hangd een reliëf van de grote dochter der stad.
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   datter     datteren,
dattera  
  døtre,
døtrer  
  døtrene  
genitief   datters     datterens,
datteras  
  døtres,
døtrers  
  døtrenes  
Antoniemen
  • sønn
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

[1] få en datter

  • Een dochter bekomen.

[2] landets døtre

  • Dochters des lands.

[2] evadøtre

  • Evas dochters.