dateer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- da·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dateren |
dateer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dateren
- Ik dateer.
- gebiedende wijs van dateren
- Dateer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dateren
- Dateer je?
Afrikaans
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
dateer |
gedateer |
volledig |
Werkwoord
dateer