dagdeel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·deel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagdeel dagdelen
verkleinwoord dagdeeltje dagdeeltjes

Zelfstandig naamwoord

het dagdeelo

  1. (tijdrekening) een gedeelte van een dag.
  2. (tijdrekening) een halve werkdag.
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be