dagbesteding

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·be·ste·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagbesteding dagbestedingen
verkleinwoord dagbestedinkje dagbestedinkjes

Zelfstandig naamwoord

de dagbestedingv

  1. de tijdsbesteding van iemand op een dag.
    • De geestelijk en lichamelijk beperkte mensen werd dagbesteding aangeboden. 
     ‘Ik was zo vaak mogelijk mijn handen. Een cliënt die snottert, sturen we naar huis. Maar in de praktijk is dat moeilijk. Wanneer is iemand verkouden genoeg om naar huis te sturen? Voor veel van onze cliënten is de dagbesteding een belangrijke plek, ze kunnen niet altijd lang thuis blijven.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant