daal af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • daal af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afdalen

daal af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdalen
    • Ik daal af. 
  2. gebiedende wijs van afdalen
    • Daal af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdalen
    • Daal je af? 


Gangbaarheid