corrigeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cor·ri·geer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
corrigeren |
corrigeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van corrigeren
- Ik corrigeer.
- gebiedende wijs van corrigeren
- Corrigeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van corrigeren
- Corrigeer je?