contiguïteit

Niet te verwarren met: continuïteit

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  contiguïteit    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• con·ti·guï·teit

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van contigu met het achtervoegsel -iteit.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	contiguïteit
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de contiguïteit v

1. (psychologie) het verschijnsel dat als een bepaalde "mentale inhoud" in het verleden vrijwel meteen werd gevolgd door een andere, op een later tijdstip de tweede inhoud meteen ook zal volgen als de eerste inhoud weer verschijnt

   • De contiguïteit van de geconditioneerde en ongeconditioneerde stimulus is de bepalende factor voor het leggen van een associatie. 

2. aaneengrenzing, belending, tijdruimtelijke nabuurschap, in de beeldspraak de basis vormend voor metonymie

   • De metonymie daarentegen berust niet op overeenkomst, maar op een of andere vorm van contiguïteit (temporeel, lokaal, causaal of anderszins). 

3. aanraking, aanpaling van grensscheidingen; de gemeenschappelijke grenzen van twee verschillende ruimten

Vertalingen

    1.   

Duits: Kontiguïtät (de) Engels: contiguity (en) Frans: contiguité (fr) v Galicisch: contigüidade (gl) v

Spaans: contigüidad (es) v

Gangbaarheid

• Het woord 'contiguïteit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.