contanten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·tan·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord contanten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de contantenmv

  1. klinkende munt, kasgeld, cash
    • Heb jij nog wat contanten bij je want we kunnen hier niet pinnen. 
     En wat zou hij dan zeggen? Ó jee, de contanten zijn op, dus nu moeten we huis en haard verlaten.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be