concludeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·clu·deer

Werkwoord

vervoeging van
concluderen

concludeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concluderen
    • Ik concludeer. 
  2. gebiedende wijs van concluderen
    • Concludeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van concluderen
    • Concludeer je? 
     'Uit die wisselende stemmingen concludeer jij dat hij zijn familie niet meer wil zien, maar ze tegelijkertijd mist.[1]

Verwijzingen