concentreren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·cen·tre·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verenigen’ voor het eerst aangetroffen in 1777 [1]
  • afgeleid van het Franse concentrer (met het voorvoegsel con- en met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
concentreren
concentreerde
geconcentreerd
zwak -d volledig

Werkwoord

concentreren

  1. overgankelijk centraliseren, op één plek samenbrengen
  2. wederkerend zich ~ op één zaak toespitsen
    • Gechoqueerd door het gedrag van de moffen concentreerden de Franse soldaten zich op hun woede. [3] 
    • Een op de vier studenten slikt ADHD-medicatie, zoals Ritalin, om zich beter te kunnen concentreren tijdens het studeren en dit aantal blijft stijgen. [4] 
     Concentreer je. Loop jezelf niet zo op te naaien! Op de beslissende momenten sta jij er gewoon.[5]
     Ik had al genoeg moeite om me te concentreren met een hoofd dat gonsde van vliegtuigen die opstegen in de winternacht om het bezette Noorwegen en de Duitse luchtmacht te passeren, mijn wedstrijdzwemmende vader, het overwinningsfeest op het Franse gezantschap toen mijn opa terugkwam als Franse diplomaat en al die andere dingen.[6]
  3. overgankelijk (scheikunde) het ontdoen van overtollig oplosmiddel van een oplossing
    • De oplossing werd geconcentreerd door indamping onder voorzichtig verwarmen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen