communicant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·mu·ni·cant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord communicant communicanten
verkleinwoord communicantje communicantjes

Zelfstandig naamwoord

de communicantm [3]

  1. (religie) iemand die zijn eerste of plechtige communie doet
  2. iemand die ter communie gaat
  3. lid van de kerk
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen