commies

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·mies
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘middelbare ambtenaar’ voor het eerst aangetroffen in 1534 [1]
  • afgeleid van het Franse commis of het Latijnse werkwoord 'mittere' (plaatsen, zenden) (met het voorvoegsel com-) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord commies commiezen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de commiesm [3]

  1. (beroep) titel van bepaalde ambtenaren of beambten in overheidsdienst in het bijzonder grensbeambte

Gangbaarheid

45 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen