combinatorisch
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- com·bi·na·to·risch
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse combinatoire of Latijnse bīnī (twee tegelijk, dubbel) met het voorvoegsel com-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | combinatorisch | combinatorischer | |
verbogen | combinatorische | combinatorischere | |
partitief | combinatorisch | combinatorischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
combinatorisch [1]
- betrekking hebbend op, berustend op een combinatie als opgevat in de combinatoriek
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord combinatorisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "combinatorisch" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be