cohort

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·hort
Woordherkomst en -opbouw
  • Vermoedelijk direct van Latijn cohors, in de betekenis van ‘onderafdeling van Romeins legioen’ aangetroffen vanaf 1767 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord cohort cohorten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

cohort m / v / o

  1. (geschiedenis), (militair) oude Romeinse legereenheid van 6 centuries, bij elkaar 480 man
     „Vroeger waren we al blij als we ergens een fragment van een inscriptie met een of twee letters vonden”, vertelt Norde. „Hier zijn we bij wijze van spreken al teleurgesteld als we maar een halve tekst hebben, want we hebben zeker acht vrijwel complete teksten gevonden.” Daaruit valt af te leiden dat onder meer de Cohors II civium Romanorum, het Tweede Cohort van Romeinse Burgers, bij Herwen is geweest. Hetzelfde cohort was ook betrokken bij de bouw van het grote legerkamp, dat vorig jaar bij Valkenburg in Zuid-Holland is ontdekt en opgegraven.[4]
  2. (statistiek) groep die vanwege bepaalde gemeenschappelijke kenmerken bij elkaar is gebracht
     Die mensen vergeten de corona-basisregels zoals het houden van afstand en het wassen van de handen. Wanneer zij ziek worden is het dus belangrijk dat zij samen in één cohort zitten. Dan is dat geen probleem meer.[5]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. cohort op website: Etymologiebank.nl
  3. "cohort" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. Bronlink geraadpleegd op 18 juni 2023 Weblink bron
    Theo Toebosch
    “Een van de compleetst bewaard gebleven Romeinse tempels in Noordwest-Europa gevonden bij het Gelderse Herwen” (20 juni 2022) op nrc.nl
  5. Bronlink geraadpleegd op 26 mei 2023 Weblink bron “Personeelstekort bij BrabantZorg: corona-afdeling voor dementerenden kan niet open” (21 oktober 2020), Dtv Nieuws
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
cohort cohorts

Zelfstandig naamwoord

cohort

  1. (geschiedenis), (militair) cohort [1], oude Romeinse legereenheid
  2. cohort [2], groep
  3. medeplichtige
  4. collega
  5. (biologie) groep organismen
vervoeging
onbepaalde wijs to  cohort 
he/she/it  cohorts 
verleden tijd  cohorted 
voltooid
deelwoord
 cohorted 
onvoltooid
deelwoord
 cohorting 
gebiedende wijs  cohort 

Werkwoord

cohort

  1. een cohort vormen, bijeenkomen, samenkomen