cohabitatie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·ha·bi·ta·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord cohabitatie cohabitaties
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de cohabitatiev [3]

  1. (seksualiteit) (formeel) geslachtsgemeenschap
  2. (onwettige, ongehuwde of buitenechtelijke) samenwoning
  3. door de nood gedwongen samenwerking tussen twee onwaarschijnlijke partners

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen