coördineren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·or·di·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
coördineren
coördineerde
gecoördineerd
zwak -d volledig

Werkwoord

coördineren

  1. overgankelijk zo organiseren dat alles en iedereen goed kan samenwerken
    • Hij coördineert het buurtwerk al ruim tien jaar. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen