check

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • check
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord check checks
verkleinwoord checkje checkjes

Zelfstandig naamwoord

de checkm

  1. een controlerende actie
    • Doe voor de zekerheid nog een check met recente antivirussoftware. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
checken

check

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van checken
    • Ik check. 
  2. gebiedende wijs van checken
    • Check! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van checken
    • Check je? 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

enkelvoud meervoud
check checks

Zelfstandig naamwoord

check

  1. (schaak) schaak (bepaalde situatie tijdens het schaakspel waarin een vijandig stuk naar de koning kijkt)
  2. (financieel), (economie), (Amerikaans Engels) cheque
Schrijfwijzen
Uitdrukkingen en gezegden
  • The king is in check
De koning stond schaak
vervoeging
onbepaalde wijs to  check 
he/she/it  checks 
verleden tijd  checked 
voltooid
deelwoord
 checked 
onvoltooid
deelwoord
 checking 
gebiedende wijs  check 

Werkwoord

check

  1. checken
  2. inspecteren
  3. controleren
  4. aanvinken
  5. aankruisen
  6. afvinken
Afgeleide begrippen