certificaat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Certificaat van echtheid
Uitspraak
Woordafbreking
  • cer·ti·fi·caat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schriftelijke verklaring’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van certificeren met het achtervoegsel -aat
enkelvoud meervoud
naamwoord certificaat certificaten
verkleinwoord certificaatje certificaatjes

Zelfstandig naamwoord

het certificaato

  1. een schriftelijk bewijs
    • Zij komt binnenkort met een aparte regeling voor minidrones, met een gewicht tot 4 kilo. Professionele en particuliere gebruikers hebben daar geen papieren voor nodig. Drones van 4 tot 150 kilo moeten worden gekeurd, de piloot moet een brevet hebben, en het bedrijf een certificaat.[2] 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen