centra

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cen·tra

Zelfstandig naamwoord

de centramv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord centrum
Hyponiemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Frans

Werkwoord

vervoeging van
centrer

centra

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd (passé simple) van centrer


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
centrar

centra

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van centrar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van centrar


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /tsɛntra/

Zelfstandig naamwoord

centra

  1. genitief enkelvoud van centrum
  2. nominatief meervoud van centrum
  3. accusatief meervoud van centrum
  4. vocatief meervoud van centrum

Zelfstandig naamwoord

centra

  1. genitief enkelvoud van centr
  2. accusatief meervoud van centr